Banken en spaarbanken: Federaal Hof van Justitie verduidelijkt verjaringstermijn voor ontoelaatbare rekeningkosten


Jarenlang rekenden banken en spaarbanken kosten aan die soms onterecht waren. Na een uitspraak van het Federale Hof van Justitie vier jaar geleden konden veel klanten hun geld terugkrijgen. Nu is ook de verjaringstermijn verduidelijkt.
Het Bundesgerichtshof (BGH) heeft verduidelijkt hoe lang bankklanten ten onrechte in rekening gebrachte rekeningkosten kunnen terugvorderen. De Elfde Civiele Senaat in Karlsruhe stelde dat de standaardverjaringstermijn van drie jaar geldt, beginnend aan het einde van het jaar waarin de vordering is ontstaan. Het is niet relevant wanneer de klant op de hoogte is geraakt van de ongeldigheid van de betreffende clausules.
Het Bundesgerichtshof heeft uitspraak gedaan in een modelvordering die de Bundesverband für Gesetzbuch tegen Berliner Sparkasse had aangespannen. De algemene voorwaarden van de spaarbank bevatten een zogenaamde toestemmingsclausule. Volgens deze clausule werden klanten geacht te hebben ingestemd met een wijziging van de rekeningkosten indien zij binnen een bepaalde termijn geen bezwaar maakten. Veel banken en spaarbanken hadden eerder dergelijke clausules. Het Bundesgerichtshof heeft echter in een uitspraak uit 2021 verduidelijkt dat deze bepaling ongeldig was. Door de uitspraak destijds konden veel bankklanten te veel betaalde kosten terugvorderen. Aanvankelijk bleef echter onduidelijk wanneer de terugbetalingsvorderingen zouden verstrijken. De consumentenorganisatie wilde voor de rechter afdwingen dat de verjaringstermijn van drie jaar pas begint wanneer consumenten op de hoogte zijn van de ongeldigheid van de clausule – d.w.z. op zijn vroegst met de uitspraak van 2021.
Het Federale Hof van Justitie (BGH) was het niet eens met deze opvatting. De kennis van consumenten over de ongeldigheid van het veronderstelde toestemmingsbeding was niet vereist om de verjaringstermijn te laten ingaan. Er bestond geen rechtsonzekerheid over de geldigheid van deze bedingen. Consumenten hadden daarom al vóór de baanbrekende uitspraak van het BGH in 2021 een rechtszaak kunnen aanspannen. Doorslaggevend was het moment waarop de vorderingen ontstonden. (Zaak nr. XI ZR 45/24)
süeddeutsche