De BBP-herzieningen van ISTAT geven een betere verklaring voor het werkgelegenheid-productieprobleem.


Foto: LaPresse.
De gegevens
De begrotingsaanpassingen voor 2023-2024 verhogen de reële groei tot 1 procent in 2023 en verbeteren de overheidsfinanciën. Cumulatieve herzieningen wijzen op een sterkere post-covidcyclus dan verwacht.
Over hetzelfde onderwerp:
Istat heeft de herziene nationale rekeningen voor de periode 2023-2024 gepubliceerd. De update bevat definitieve informatie over de bedrijfsprestaties en de werkgelegenheid, na de ramingen van maart. Zoals vaak gebeurt bij dit soort exercities, hadden de aanpassingen invloed op zowel het bbp als de totale overheidsfinanciën.
De belangrijkste bevinding is de opwaartse bijstelling van het bbp. Tegen lopende prijzen is het niveau voor 2023 met € 11,2 miljard verhoogd, terwijl het niveau voor 2024 met € 7,4 miljard is verhoogd. In reële termen is de groei voor 2023 verhoogd naar 1 procent (+0,3 procentpunt ten opzichte van maart), terwijl de raming voor 2024 op +0,7 procent blijft. De overheidsfinanciën vertonen dan ook een lichte verbetering.
Het tekort blijft in 2024 op 3,4 procent van het bbp (maar is een verbetering van € 1,6 miljard), het primaire saldo stijgt tot 0,5 procent (+0,1 procentpunt), de staatsschuld daalt tot 134,9 procent van het bbp (-0,4 procentpunt) en de belastingdruk daalt licht tot 42,5 procent (-0,1 procentpunt). Deze cijfers versterken de hypothese van minister van Economie Giancarlo Giorgetti dat het tekort dit jaar al onder de 3 procent zal dalen, waardoor het einde van de Europese inbreukprocedure met een jaar wordt vervroegd.
Deze cijfers bevestigen een trend die de afgelopen twee jaar al zichtbaar was: voorlopige ramingen onderschatten het niveau van de economische activiteit, en latere herzieningen wezen in dezelfde richting. Begin 2024 waarschuwden we in Il Foglio al dat het Italiaanse bbp hoger zou kunnen uitvallen dan geregistreerd, en latere correcties bevestigden dit, met verschillen van enkele procentpunten.
Deze aanpassingen maken deel uit van een langlopend debat over de zogenaamde "werkgelegenheid-productie"-puzzel, oftewel de discrepantie tussen bbp-groei en werkgelegenheidsgroei. Sinds 2021 hebben gegevens herhaaldelijk een dynamiek laten zien die niet strookt met de historische ervaring, productieve specialisatie en het narratief van fiscale stimuleringsmaatregelen : fasen van afwijkende productiviteit, gevolgd door periodes waarin de werkgelegenheid sneller groeide dan het bbp. De herzieningen van vandaag verzachten enkele discrepanties, maar lossen het probleem niet op, aangezien de puzzel in drie fasen is verdeeld . We bespreken ze hieronder.
Eerste fase: de productiviteitshausse. Tussen begin 2021 en medio 2022 kende de Italiaanse economie een productiestijging die de toename van de werkgelegenheid ver overtrof. Als we beide indicatoren in 2019 op 100 zetten, was de werkgelegenheid na de recessie in 2022 weer op 100 gekomen, terwijl het reële bbp 104 bedroeg. Deze kloof vertegenwoordigt een productiviteitsstijging die moeilijk te verklaren is, gezien de structuur van het Italiaanse productiesysteem en de aard van de fiscale stimulering, die zich voornamelijk concentreert op sectoren met een lage toegevoegde waarde. De literatuur biedt nog geen overtuigende interpretatie van deze productiviteitshausse en we blijven daarom in het domein van hypothesen.
Tweede fase: negatieve productiviteitsgroei. Sinds de tweede helft van 2022 is de trend omgedraaid: de werkgelegenheid is sneller gegroeid dan het bbp. Dit aspect heeft aanzienlijke media-aandacht gekregen (en enige literatuur) omdat de gegevens wezen op een gestaag dalende productiviteit. In die zin hebben de herzieningen van Istat de puzzel slechts gedeeltelijk opgelost: enkele weken geleden verlaagden ze de werkgelegenheidsramingen ("Italië heeft 120.000 mensen minder aan het werk dan gedacht", Capone en Trezzi, Il Foglio, 5 september) en, anderzijds, het bbp. Maar zoals gezegd, is de puzzel ook na de aanpassingen niet verdwenen, aangezien de werkgelegenheidsgroei hoger is gebleven dan de outputgroei. Bovendien moet een punt dat in het debat volledig over het hoofd is gezien, nog steeds worden benadrukt: ondanks de dynamiek van de afgelopen twee jaar is het huidige productiviteitsniveau nog steeds hoger dan in 2020 (d.w.z. het bbp blijft hoger dan de werkgelegenheid), juist dankzij de onverklaarbare productiviteitshausse in het eerste deel van de puzzel.
Derde fase: de aanpassing voor 2025. De afgelopen maanden is het beeld, met de neerwaartse bijstelling van de werkgelegenheidscijfers, opnieuw veranderd. Enerzijds heeft de vertraging van de werkgelegenheid de groei meer in lijn gebracht met die van het bbp, waardoor de trendafwijking is verminderd. Anderzijds is de productiviteit per werknemer echter hersteld, waardoor de puzzel op een ander niveau opnieuw is ontstaan. In wezen is één anomalie verminderd, maar ten koste van een versterking van een andere.
De puzzel tussen werkgelegenheid en output is daarom een complex fenomeen in de nationale boekhoudgegevens na COVID. De eerste fase (2021-2022) blijft onverklaard, de tweede (2022-2024) wordt gekenmerkt door een snellere werkgelegenheidsgroei dan het bbp, een fenomeen dat door de herzieningen werd afgezwakt maar niet opgelost, en de derde (2025) zag correcties in de werkgelegenheid die het beeld veranderden, maar de tegenstrijdigheid niet wegnamen. Kortom, we zijn nog lang niet klaar met het oplossen van de puzzel. In deze context is de enige zekerheid dat de economische cyclus na COVID is onderschat, zowel door statistische instituten als, bijgevolg, door het economisch beleid. Kijkend naar de komende weken, na de upgrade van Fitch, is dit zeker een element dat andere ratingbureaus ook zullen kunnen beoordelen, en dat de markt verdisconteert met de verkleining van de spread.
Meer over deze onderwerpen:
ilmanifesto