Selecteer taal

Dutch

Down Icon

Selecteer land

Poland

Down Icon

Hij woont in Nederland en wil niet in Polen aangeklaagd worden voor het gebruik van zijn appartement, oordeelde het HvJ-EU.

Hij woont in Nederland en wil niet in Polen aangeklaagd worden voor het gebruik van zijn appartement, oordeelde het HvJ-EU.

Dit is een van de beslissingen uit de laatste uitspraak van het HvJ EU, waarin de regels worden verduidelijkt voor het voeren van een grensoverschrijdend geschil over de betaling voor het niet-contractuele gebruik van een woning in Polen door een Poolse vrouw die al jaren in Nederland woont.

De districtsrechtbank in Koszalin, die een zaak behandelde over het niet-contractuele gebruik van een terrein dat toebehoorde aan de plaatselijke gemeente, verzocht het HvJ-EU om beslechting van deze complexe kwesties.

Ongeoorloofd gebruik van onroerend goed. De hele familie werd aangeklaagd.

Nadat de huurovereenkomst was beëindigd en de uitzetting van vier bewoners was gelast, spande de gemeente een rechtszaak tegen hen aan en eiste betaling voor ongeoorloofd gebruik van het pand. De gemeente vermeldde daarbij de woonadressen van alle gedaagden in Polen. Er werd een betalingsbevel uitgevaardigd, dat door een van de gedaagden (ook namens de anderen) op het adres in Polen werd opgehaald.

In haar bezwaar tegen deze beschikking verzocht een van deze personen om heroverweging van de zaak en afwijzing van de vordering tegen hen. Zij stelde dat zij sinds 2007 uitsluitend in Nederland woonden en nooit een huurovereenkomst met de gemeente hadden gesloten. De gemeente benadrukte op haar beurt dat de Poolse rechter bevoegd was in deze zaak, omdat de gedaagden een sterke band hadden, familie van elkaar waren en samen in het pand woonden. Het was daarom wenselijk om de vorderingen tot betaling die tegen hen gezamenlijk waren ingediend, te behandelen.

Daartoe heeft de districtsrechtbank een vraag gesteld aan het HvJ-EU, met als doel te bepalen of een civiele procedure onder EU-recht wordt ingeleid wanneer de gedaagde een rechtszaak aanspant of om herziening van de zaak verzoekt. De rechtbank vroeg tevens of een vordering tot schadevergoeding wegens ongeoorloofde bewoning van andermans onroerend goed na afloop van een huurovereenkomst een vordering vormt "betreffende zakelijke rechten op onroerend goed en de verhuur of pacht van onroerend goed" in de zin van onder meer artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Dit is een belangrijke vraag, aangezien deze bepaling voorziet in exclusieve jurisdictie (d.w.z. het recht om de zaak te behandelen) voor dergelijke geschillen door de rechtbank van het land waar het onroerend goed zich bevindt (namelijk Polen).

Waar kan een gemeente een rechtszaak aanspannen wegens onrechtmatig gebruik van een pand? Het HvJ EU gaf aan

Het HvJ-EU antwoordde dat voor de toepassing van het EU-recht de gerechtelijke procedure geacht moet worden te zijn ingeleid op de dag waarop de eiser een rechtsvordering instelt in de zaak waarin het vonnis is gewezen, en niet op de dag waarop de gedaagde tegen dat vonnis verzet aantekent om de zaak opnieuw te laten beoordelen.

Het Hof merkte tevens op dat een vordering tot betaling van een schadevergoeding wegens de niet-contractuele bewoning van een onroerend goed na beëindiging van een huurovereenkomst voor dat onroerend goed, gelegen in een andere lidstaat dan het woonland van de verweerder, geen vordering "betreffende zakelijke rechten op onroerend goed" is en niet onder het begrip "huur of verpachting van onroerend goed" in de zin van artikel 22, lid 1, van Verordening nr. 44/2001 valt. Een vordering tot schadevergoeding wegens de niet-contractuele bewoning van een onroerend goed (d.w.z. in verband met een schadeveroorzakende gebeurtenis) dient derhalve te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad of een daarmee gelijk te stellen handeling.

Het HvJ-EU heeft ook aangegeven dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan worden opgeroepen voor de rechter van de plaats waar een van meerdere gedaagden verblijft, op voorwaarde dat hun vorderingen op het tijdstip waarop de vordering wordt ingesteld zo nauw met elkaar verbonden zijn dat het raadzaam is ze samen te behandelen om onverenigbare beslissingen te voorkomen.

Zaaknummer: C-99/24

Mening voor "Rzeczpospolita"

Artur Grajewski, rechter van de districtsrechtbank in Warschau

In de onderhavige uitspraak van het HvJ EU zal de meest nuttige interpretatie de interpretatie zijn van "zaken betreffende zakelijke rechten op onroerende goederen en de huur of pacht van onroerende goederen" in de zin van onder andere artikel 22, lid 1, van Verordening nr. 44/2001. De twijfels van de verwijzende rechter waren in dit opzicht terecht, en wij moeten het met het HvJ EU eens zijn dat een vordering tot schadevergoeding wegens de niet-contractuele bewoning van een onroerende zaak ten minste onder het begrip "quasi-delict" valt. In een dergelijk geval is het, om te bepalen welke rechter bijzonder bevoegd is, noodzakelijk om te bepalen waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, d.w.z. of de gedaagde het pand buiten contractueel heeft gebruikt. Bij gebreke van een dergelijke bewoning door de gedaagde, kan artikel 5, lid 3, van die verordening, dat toestaat dat iemand wordt opgeroepen in een andere lidstaat waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, niet worden toegepast.

RP

RP

Vergelijkbaar nieuws

Alle nieuws
Animated ArrowAnimated ArrowAnimated Arrow