De zwarte vriend

Ik heb de zwarte vriend nooit ontmoet. Ik heb het over een goede vriend, iemand van wie ik onafscheidelijk kon zijn, iemand die mij door en door kende, iemand aan wie ik mijn geheimen kon vertellen, iemand met wie ik dingen kon delen die alleen een zwart meisje of een zwarte vrouw zouden kunnen begrijpen. Als ik alleen maar goede, blanke vrienden had gehad, dan concludeer ik dat ik misschien mijn zwarte vriend niet had gevonden, maar dat ik wel de zwarte vriend was van meerdere mensen. Misschien was het feit dat ik de zwarte vriend was van mijn blanke vrienden wel de aanleiding voor gesprekken, of voor beschuldigingen, of voor kritiek achter de schermen op onze vriendschap met hun ouders en familie. Pas nu besef ik dat ik, die mijn hele leven naar een zwarte vriend heb gezocht, altijd die zwarte vriend ben geweest: opvallend, onopgemerkt, pertinent, een vorm van omgekeerde blindheid, die ik nooit heb opgemerkt. Ik denk dat mijn ervaring vergelijkbaar is met die van veel zwarte vrouwen van mijn generatie in het Westen. Als ik even terugkijk naar de foto's van mijn moeder uit haar adolescentie in koloniaal Angola, zie ik dat ook zij haar zwarte vriendin niet meteen heeft gevonden. Ik blader door je album uit die jaren. Beeld na beeld: mijn moeder, een zwart meisje, met haar vriendinnen, allemaal blank. Ze glimlachen en omringen haar. De foto's zijn in de jaren 60 in Angola genomen. Het had niet anders gekund, de zelfvergetelheid, de zelfhaat die ermee gepaard gaat, de schaamte, het zich eigen maken van manieren, accenten, prosodie. En dan, beetje bij beetje, het schuchtere besef van verschil, van scheiding, van afstand. En lijden, de vijand van het eigen ik. Sinds mijn kindertijd ben ik onafscheidelijk van veel vrienden. Ik had vier hele belangrijke vrienden. Geen van hen was zwart. Ik heb altijd gehoopt mijn zwarte vriendin te ontmoeten, die ik al jaren betitelde als mijn toekomstige vriend, een belofte, op wie ik wachtte en waarvan ik fantaseerde over het verschil dat het zou maken. Ik kon met haar leren, dansen en lachen, op een manier die ik niet kon doen met mijn blanke vrienden. De zwarte vriendin is niet op komen dagen, dus ik stel me haar voor en ik schaam me om te denken dat ze beter zou zijn dan de vriendinnen die ik gelukkig genoeg heb gehad. Bij gebrek aan een zwarte vriend kom ik tot de conclusie dat mijn vriendschappen altijd beperkt zijn geweest door verschillen die moeilijk te overbruggen zijn: verschillen in smaak, in perceptie van de werkelijkheid, van lichaam en huid, van plaats in de wereld. Wat zou het betekenen als je een advertentie in de krant zou plaatsen: ‘Op zoek naar een zwarte vriend(in), voor een langdurige relatie’? Ik loop over straat en wissel blikken uit met de zwarte vrouwen die voorbijlopen. Zij wisselen blikken uit met mij. We hebben de gewoonte om met elkaar te praten zonder met elkaar te praten, om te kijken of we er knap uitzien, door middel van een lichte, slecht verhulde trilling in onze kin. Mijn zwarte vriend is er nog niet, dus ik ga vrienden worden met de anonieme zwarte vrienden op straat, ik ga vrienden worden met alle zwarte vrouwen op mijn pad. Dat ik nog nooit een zwarte vriend had ontmoet, was misschien wel een voorwaarde om mijn hoofd vol te krijgen met stemmen, om te kunnen schrijven wat mij werd opgedragen, om fictieve vrienden te kunnen maken, iets waar ik mijn beroep van maakte.
Misschien is dat wel het lot van deze vriendschap voor de meeste Afro-Europeanen: vrienden zijn met de wereld en met niemand in het bijzonder. Wij communiceren in stilte, door middel van gebaren, we voeden ons met het onzichtbare web van stemloze genegenheden. Ik zeg het met hoop en zonder verdriet, vanuit mijn Europese limbo: misschien is de menigte wel mijn zwarte vriend.
observador