150 jaar C. G. Jung: de Zwitserse psychiater was een grensarbeider – wat is er nog over van zijn leer?


Hulton German / Corbis / Getty
In de herfst van 1900 meldde een jonge arts uit Thurgau, Carl Gustav Jung, zich aan bij het Burghölzli Ziekenhuis in Zürich, het huidige Psychiatrisch Universitair Ziekenhuis. Hij had net zijn medische studie in Bazel afgerond en was vastbesloten psychiater te worden. Hij kreeg de baan en bleef, met één onderbreking, bijna tien jaar in het Burghölzli Ziekenhuis, tot 1909. Hier betrad hij de machinekamer van de psychiatrie, waar de debatten binnen deze nog jonge discipline zich concentreerden – een psychiatrische denktank, zoals we die tegenwoordig zouden noemen.
NZZ.ch vereist JavaScript voor belangrijke functies. Uw browser of advertentieblokkering blokkeert dit momenteel.
Pas de instellingen aan.
Dit omvatte de inspanning om een wetenschappelijke basis voor de psychiatrie te leggen. Controverses in de 19e en begin 20e eeuw draaiden dan ook vaak om een bekend breekpunt: de vraag hoe het fysieke en het psychologische met elkaar verbonden zijn.
Zieke hersenen of zieke ziel?De opkomst van de natuurwetenschappen in de 19e eeuw had een directe weerslag op de psychiatrie. Deze jonge discipline vocht om erkenning binnen de academische geneeskunde. Voorstanders van een wetenschappelijk georiënteerde psychiatrie eisten daarom dat deze zich zou onthouden van filosofische speculatie en zich zou richten op empirisch onderzoek, met name naar de hersenen. Sommigen verklaarden de hersenen daarom tot het exclusieve onderwerp: "Ziekten van de voorhersenen" – dát is waar het in de psychiatrie om draait, aldus de Weense psychiater Theodor Meynert.
De man die de tegenpartij vertegenwoordigde, werkte ook in Wenen. De psychoanalyticus Sigmund Freud plaatste het subjectieve, ervaren, herinnerde en verdrongen in het centrum van de psyche. Hij noemde de essentiële drijfveer ervan libido, een kracht die nauw verbonden is met seksualiteit. Volgens Freud kunnen onbewuste libidineuze conflicten aan de oppervlakte komen in de bewuste ervaring en psychisch lijden veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van angst en obsessief-compulsieve symptomen.
Voor Freud waren dromen en hun interpretatie de ideale manier om het onderbewustzijn te begrijpen. Hij verdeelde de psyche in drie entiteiten: het id, dat instincten en driften omvat; zijn tegenhanger, het superego, dat allerlei normen omvat. Het ego, de entiteit van bewuste, subjectieve ervaring en besluitvorming, neemt de gespannen middenpositie in. De vroege psychoanalyse richtte zich sterk op vervormingen van de individuele psyche, die ze neurosen noemde. Jungs kritiek zou zich later hierop richten.
De fenomenologische benadering binnen de psychiatrie vereiste op zijn beurt minder theorie en meer observatie: psychische verschijnselen moesten zorgvuldig worden onderzocht, nauwkeurig en empathisch beschreven, maar niet onmiddellijk geïnterpreteerd. Filosoof Karl Jaspers sprak van dit "eigenaardige fenomenologische gebrek aan vooroordelen". Deze benadering, die teruggaat tot Edmund Husserl en de nadruk legde op ongefilterde subjectieve ervaring, vond al snel weerklank binnen de psychiatrie en psychologie.
Jungs fascinatie voor het onbewusteAanvankelijk oefende de psychoanalyse een grote aantrekkingskracht, zelfs fascinatie, uit op Jung. Dit werd aangemoedigd door zijn baas: Eugen Bleuler, een van de zeldzame academische psychiaters die Freuds methode niet alleen serieus nam vanuit een wetenschappelijk perspectief, maar deze ook integreerde in de behandeling van psychotische patiënten.
Freud zelf, teleurgesteld door de overigens koele afstandelijkheid van de Academie, reageerde euforisch: "Hij was ervan overtuigd dat we de psychiatrie spoedig zullen overwinnen", schreef hij eind 1906 aan Bleuler. Maar Bleuler ontwikkelde zijn eigen standpunt. Hij wilde het psychoanalytische denken expliciet openhouden voor complementaire perspectieven, zoals het biologische of het sociale. Michael Schröter, die onderzoek doet naar de geschiedenis van de psychoanalyse, spreekt treffend van "autonome nabijheid". Uiteindelijk vond er een wetenschappelijke breuk met Freud plaats, een ervaring die Jung ook zou meemaken.
In het begin van zijn carrière was Jung vooral geïnteresseerd in empirisch onderzoek. In talloze associatie-experimenten, die tot op de dag van vandaag worden aangehaald, onderzocht hij wat woordassociaties onthullen over iemands psychische gesteldheid. Welk woord komt in gedachten, hoe snel en met welke emotionele toon wanneer men geconfronteerd wordt met emotioneel geladen 'stimuluswoorden' zoals angst of liefde? Jung zag interpretatie als een wetenschappelijk veelbelovende manier om toegang te krijgen tot het onderbewustzijn.
Breuk met Freud en persoonlijke crisisFreuds leer legde Jung steeds meer beperkingen op. Hij had met name een hekel aan de dominantie van seksueel gemotiveerde krachten, het libido. De groeiende afstand bracht Freud ertoe hun samenwerking en vriendschap in 1913 te beëindigen, wat pijnlijk was voor Jung en ongetwijfeld bijdroeg aan de daaropvolgende persoonlijke crisis. Jung trok zich terug uit het sociale leven, stortte zich op intense zelfobservatie en rapporteerde visionaire ervaringen.
Of dit dissociatieve verschijnselen of psychotische ervaringen waren, blijft tot op de dag van vandaag onderwerp van controverse. Wat wel vaststaat, is dat essentiële elementen van zijn latere denken hier hun basis vinden. Jung verwerkte deze crisisperiode in een ongewoon werk, het "Rode Boek". Bedoeld als een privédocumentatie van een existentiële omwenteling in zijn leven, vond het toch zijn weg naar het publieke domein, zij het pas in 2009.
In Jungs analytische psychologie onderging de psychoanalyse een opvallende, antropologisch getinte uitbreiding. Hij bedacht de term archetypen: dit zijn archaïsche denkpatronen en beelden in het collectieve onderbewustzijn, zoals de wijze oude leraar of de zorgzame, maar veeleisende moeder. Volgens Jung bepalen dergelijke archetypen het menselijk gedrag en de menselijke ervaringen gedurende het hele leven. Een andere term is individuatie: dit verwijst naar een ontwikkelingsproces dat ook tegenstrijdige en onaangename elementen, de schaduwen , moet integreren. Jung, op zijn beurt, verwees naar complexen als stabiele bundels van ideeën, herinneringen en gevoelens – noodzakelijke elementen van de psyche, moet worden opgemerkt, maar die in een rigide of vervreemde vorm tot psychische aandoeningen kunnen leiden.
Spirituele interesseHoezeer Jung was afgeweken van Freuds psychoanalyse – onacceptabel ver voor laatstgenoemde – wordt geïllustreerd door het voorbeeld van religie. Freud zag religie primair als het werk van onbewuste wensvervullingsmechanismen of, meer specifiek, als een neurotisch symptoom. Jung daarentegen beschouwde religieuze gevoelens, symboliek en mythologie op een uitgesproken positieve, soms zelfs idealiserende manier als onvervangbare bruggen tussen het individu, de wereld en de kosmos. Tegenwoordig zouden we waarschijnlijk spreken van de spirituele dimensie.
Jungs denken omvat een enorm breed intellectueel en emotioneel spectrum, variërend van experimentele psychologie tot praktisch therapeutisch werk en de spirituele en mythologische dimensie. Dit brengt risico's met zich mee: hoe uitgebreider een theoretische benadering, hoe moeilijker het wordt om de interne samenhang ervan te garanderen en open te houden voor wetenschappelijk discours.
Beschuldiging van samenwerking met nationaalsocialistenKritiek was een voortdurende factor in Jungs werk: voor de Freudiaanse school was hij afwijkend, en de academische psychiatrie beschouwde de cultuurhistorische en mythologische verankering van zijn denken als onwetenschappelijk.
Later werd de kritiek nog diverser: Jung was van 1933 tot 1939 voorzitter van de International General Medical Society for Psychotherapy (IAÄGP). De Duitse tak werd vanaf 1933 bruut door de nationaalsocialisten in het gareel gebracht. Dit leidde tot een controverse die tot op de dag van vandaag voortduurt. Moest Jung ervan beschuldigd worden zich opportunistisch aan te passen aan het onrechtvaardige regime? Of was het juist andersom: beschermde Jung de psychotherapie en haar – vaak Joodse – protagonisten tegen barbarij? Tenminste, zo zag hij het zelf.
Voorstanders van de kritische theorie brachten fundamentele bezwaren naar voren: Jungs collectieve archetypen waren een uiting van een romantiserende visie die de werkelijke historische en sociale dimensies van de mens negeerde. Vooral Theodor W. Adorno benadrukte de vatbaarheid van speculatieve psychologische benaderingen voor autoritaire infiltratie. Dit was duidelijk ook gericht tegen Jung.
De mens als geheel in gedachten houdenEén ding staat buiten kijf: Jung was een toegewijd psychiater, gepassioneerd door zijn vak. Hij daagde zichzelf en anderen uit, zowel zijn mentor Eugen Bleuler als zijn grote voorbeeld Sigmund Freud. Hoewel zijn denken in veel opzichten een provocatie was voor de psychiatrie, erkende en respecteerde hij de complexiteit ervan en probeerde hij deze te doorgronden. Zelfs degenen die het niet op alle punten met hem eens zijn, zullen erkennen dat hij de discipline consequent aanspoorde om de psychiatrische mens te zien als meer dan een objectiveerbaar onderzoeksobject.
En vandaag? Talrijke psychiatrische onderzoeksmethoden, zoals beeldvorming, moleculaire genetica en kunstmatige intelligentie, ontwikkelen aanzienlijke "centrifugale krachten". Dit kan zeker leiden tot medische vooruitgang, maar het kan er ook toe leiden dat het persoonlijke aspect verloren gaat. Een gefragmenteerde psychiatrie, gereduceerd tot een losse bundel subdisciplines, zou een groot verlies zijn. Het doet geen recht aan de multidimensionaliteit van de zieke. Maar het tegenovergestelde: de enorme verbreding van de psychiatrische horizon, zoals in Jungs werk, vertroebelt ook het zicht op het individu.
Aan de basis van de discipline ligt het Verlichtingsconcept van de autonome mens. Deze mens, gezond of ziek, moet juist erkend worden omdat hij een mens is. Dit is een oprecht open benadering die de 'oerscène' van de psychiatrische praktijk in respectvolle dialoog erkent. Deze fundamentele houding zou een toetssteen moeten zijn voor psychiatrische concepten, zelfs als ze afkomstig zijn van onconventionele, creatieve pioniers zoals CG Jung. Het zou de samenhang van het momenteel fragiele zelfbeeld van de psychiatrie ten goede komen.
Paul Hoff is psychiater en psychotherapeut. Hij werkte jarenlang als hoofdarts aan het Psychiatrisch Universitair Ziekenhuis Zürich.
nzz.ch